Nederlands → Engels - groep n. group, bunch, set, bevy, collection » Voorbeelden Nederlands → Frans - groep 1. (algemeen) groupe (m) 2. (collectie) bouquet (m) 3. (theater) troupe (f) 4. (mensen) groupe (m); tas (m); bande (f); ensemble (m); troupe (f) » Voorbeelden Volgende termen in het Nederlands groep gewapende mannen groep mensen groep posters groep Slavische talen groep studenten groep van beginnelingen groep van gelijken groep van negen mensen groep van zeventien groepage groepeerde groeperen groeperend groepering groeps groeps- groepsbelang groepsbelangen groepsdynamica groepsgeest